Om de belangrijke ontwikkeling van het getijdengebied ten noorden van de Burg mogelijk te maken, spelen dijken de hoofdrol. Toch krijgen ze niet de echt volle aandacht die ze verdienen, evenmin als het getijdengebied zelf.
Dat gebied ondergaat een continue evolutie van verlanding: een aanwas van zand en slib. De zee wordt geleidelijk aan teruggedrongen. Het gebied wordt meer en meer toegankelijk voor de mens en op zeker moment ontstaat quasi-permanente bewoning. Vanaf de10de eeuw – het kantelpunt – maakt de bouw van dijken permanente bewoning en ontginning mogelijk. Als op het einde van de 11de eeuw een zeedijkengordel is aangelegd die het gebied tussen Brugge en de zee beschermd tegen overstroming, wordt de volle ontginning van het rijke gebied mogelijk,
Het kantelpunt
Het is al vermeld in het vorige artikel A ‘Een schitterende locatie’: het getijdengebied is onderhevig aan verlanding[1]. Verzanding enerzijds vindt plaats aan en tussen de strandwallen, bij de monding van de verschillende geulenstelsels, waar heden ten dage het strand zich bevindt. Aanslibbing anderzijds vindt plaats in de achterliggende geulen. Het verlandingsproces houdt zand en slib netjes gescheiden.
De kusthavens ondergaan nog steeds voortdurend dit mechanisme. In Zeebrugge is er de (zand)drempelvorming tussen de havenhoofden en aanslibbing in de dokken. Om de toegang tot de kust havens bijvoorbeeld te vrijwaren is nog steeds een grote en constante hoeveelheid onderhoudsbaggerwerk noodzakelijk.
Figuur 2
De verlanding van het getijdengebied kan aangetoond worden aan de hand van figuur 2. De figuur toont twee reconstructies van het landschap door Raakvlak (26, blz. 46 en 142): eenmaal ten tijde van de Romeinen en eenmaal in de 8ste – 9de eeuw.
Het is duidelijk te zien dat de oppervlakte van de schorren – de groene kleurvakken - aanmerkelijk is toegenomen sinds de Romeinse tijd. Dat is het zichtbare effect van de verlanding, meer specifiek veroorzaakt door de aanslibbing van het geulennet. De strandwallen op hun beurt zijn ook toegenomen en naar elkaar toe gegroeid: dit is het minder spectaculaire effect van de verzanding.
Buitendijks bevinden zich de schorren. Het zijn de hoger gelegen delen van het getijdengebied die enkel bij springtij, of hoogst uitzonderlijk, nog onder water komen te staan. Hierop ontstaat zoutminnende vegetatie.
Figuur 3 Verdronken land van Saeftinghe
Figuur 3 als voorbeeld, is een foto[2] van het Verdronken land van Saeftinghe. De groene oppervlakten zijn schorren. Op deze schorren groeien zoutminnende planten. Schapen kunnen er grazen en door het zout schijnen ze bovendien extra lekker vlees te kweken.
De schorren in het getijdengebied breiden zich dus langzaam uit, verhogen en verbreden. De kreken en geultjes worden minder diep. Op een bepaald moment is een kantelpunt bereikt en wordt het getijdengebied voldoende toegankelijk voor de mens en die komt er effectief schapen weiden. Een groot en alsmaar toenemend deel van het gebied komt droog te staan op natuurlijke wijze, behalve op kritieke en/of uitzonderlijke momenten zoals springtij of stormweer.
Er ontstaan paden, wegen en geleidelijk aan vestigt er zich bewoning. Als een eerste stap, om bewoning toe te laten en om een langer verblijf met de kudden in het gebied mogelijk te maken, regelt men ’vluchtheuvels’, terpen genaamd. Zij zijn hoog genoeg om mens en dier te beschermen gedurende springtij en/of stormweer. Er groeit een basis voor economische handelsactiviteiten.
Voor het getijdengebied ten noorden van Brugge doet dit belangrijke kantelpunt zich voor rond de 10de eeuw (3). Internationaal zal de wolproductie hierbij een zeer belangrijke rol gaan spelen als grondstof voor het fameuze Vlaamse Laken.
Maar dan wordt er een belangrijke stap gezet op weg naar de intense exploitatie van een verrassend rijk getijdenbied: dijken!
Over dijken
Figuur 4 toont de schets van een hedendaagse dijk. Het principe is eenvoudig en de dijken die men bouwt in de 10de en 11de eeuw volgen noodzakelijkerwijze hetzelfde principe: afwijkende constructies houden gewoonweg niet stand als de zee erop inbeukt.
Figuur 4
De kern van de dijk wordt gevormd door het massieve zandlichaam: zie de kern van lichtbruine kleur. Dit zandlichaam, zonder verdere bescherming, zou gemakkelijk geërodeerd en weggespoeld worden door de golven uit zee en heeft daarom een bescherming nodig tegen erosie en waterindringing.
Dat is in de eerste plaats de laag met donkerbruine kleur: klei. Daarbovenop komt een laag van gras: de laag met groene kleur. Het is belangrijk dat het gras tweemaal per jaar gemaaid wordt, of ook begraasd wordt door schapen en/of door vee. Dat zorgt voor een stevige grasmat door de intense worteling van het gras. Zulk een constructie wordt ingezet als zeewering.
Het principe is dan wel eenvoudig, maar voor kilometerslange dijken gaat het wel over grote hoeveelheden materiaal, vooral van zand, maar ook van klei. Beiden grondstoffen zijn nu in grote hoeveelheden aanwezig in het getijdengebied,
Het zand bevindt zich op en bij de strandwallen, d.i. de noordelijke begrenzing van het getijdengebied. Het is daar dat men zeewerende dijken bouwt. Het tracé van de dijken volgt de lijn van de strandwallen. Dat is duidelijk te observeren aan de hand van figuur 2 en figuur 5 waar de dijk tussen ‘Blankenberge’ en Knokke-Heist - de Evendijk - de strandwallen als ruggengraat benut.
Polders: een rijk wingebied
Al op het einde van de 11de eeuw is een zeedijkengordel aangelegd ‘die de streek tussen de Burg en de zee beveiligt tegen overstromingen’. Figuur 5 toont, aan de hand van nog bestaande aanknopingspunten, hoe deze zeedijkengordel gepositioneerd is[3].
Figuur 5
Deze maakt niet alleen de weg vrij voor permanente bewoning, maar ook voor intensieve exploitatie.
In de eerste plaats, bevinden zich in het gebied grote
hoeveelheden veen en klei. Beide grondstoffen vormen de basis voor de massieve
productie van bakstenen die op gang komt in het gebied. Veen wordt gedroogd –
turf - en vormt dan de brandstof waarmee de bakstenen gebakken worden. Prof.
dr. Jan Van Houtte schat dat er alleen al in de
periode 1331 – 1416 alles samen zo’n 16.5 miljoen bakstenen zijn geproduceerd
(12). Men kan zich afvragen waar de stad Brugge de nodige bouwmaterialen
vandaan zou gehaald hebben voor zijn grote bouwprojecten in de 13de
eeuw zonder de nabijheid van deze goedkope productie van bakstenen.
Verder ontdekt men dat ontzilte grond veel vruchtbaarder is dan de oorspronkelijke zilte situatie. Het gebied wordt geleidelijk aan opgedeeld: spuisluizen en binnendijken polderen[4] het land in, aanvankelijk onder impuls van privaat initiatief. Weiden en akkers worden aangelegd. Voor elke polder afzonderlijk kan het waterniveau aangepast worden aan de behoeften hetzij voor weiland (vee en schapen), hetzij voor akkergrond (graan). Kortom, er ontstaat een rijk landbouwgebied in de onmiddellijke omgeving van een snelgroeiende afzetmarkt: de Burg.
In het artikel ‘Ontstaan en evolutie van het landschap in de ZWINSTREEK’ door Willy Wintein (31) wordt gemeld dat het veen niet alleen als brandstof is gebruikt maar dat het ook de bron is geweest van massieve productie van zout. Zout wordt niet alleen gewaardeerd als smaakmaker maar is nog veel belangrijker als bewaarmiddel voor vis en vlees. In Brugge is bekend dat de Rozenhoedkaai eeuwenlang de Zoutdijk of ‘zoutsteeghere bi den Eechoutte’ als naam heeft gedragen.
Het is niet verwonderlijk dat belangrijke instanties zoals de abdij Ter Doest en de Vlaamse graven, meer in het biezonder graaf Filips van de Elzas (1157 – 1191) een sterke belangstelling voor het gebied ontwikkelen.
Het beheer van deze activiteiten, meer in het biezonder van dijken bouwen, ontwatering en irrigatie noodzaakt de inrichting van speciale, zeer lokale besturen – Wateringen - en ook regelgeving. De oudst gekende bronnen over deze beheersorganen dateren al van 1183.
De vereniging van Vlaamse Polders en Wateringen overkoepelt de nog altijd bestaande lokale dijkgraven met hun organisatie: zelfs de term stamt nog uit de Middeleeuwen. Ze hebben nog altijd dezelfde zeer belangrijke taak: instaan voor de veiligheid tegen overstromingen, regeling van het beheer van de waterlopen, stuwen, gemalen, sluizen, dijken enz., verzamelen van technische kennis en knowhow en de bewaking van deze waterbeheerinfrastructuur.
Het belang van de ontwikkelingen in het getijdengebied kunnen moeilijk overschat worden. In de 10de eeuw start de systematische strijd met de zee in onze contreien. Drooglegging en inpoldering in de Lage Landen bij de zee hebben zich praktisch continu doorgezet vanaf de 9de eeuw tot in onze dagen inclusief de lokale structuren voor het beheer: een opmerkelijk feit!
De Blankenbergse dijk of Gentele
De Blankenbergse dijk staat in de middeleeuwen bekend onder de benaming Gentele. Hij wordt steeds vernoemd als behorende tot de eerste zeedijkengordel, maar dat stelt een probleem. Er is op dit moment nog altijd gerede twijfel of de Gentele aanvankelijk wel een dijk is.
De Gentele is 11km lang en verbindt de Burg met de positie die nu Blankenberge is. De figuur 6 herneemt het plan dat opgenomen is in het erfgoedartikel van de Blankenbergse dijk (3): de blauwe stippellijn is het tracé van de Gentele dat op sommige plaatsen nog goed zichtbaar is in het huidige landschap.
Figuur 6
Op te merken valt dat het tracé Noord – Zuid is gericht. Het staat praktisch verticaal op het strand, en verticaal op de echte zeewerende dijken: Evendijk, Kalveketedijk, … Een zeewerende rol speelt hij zeker niet, maar wat betekent hij dan wel?
In het zeer interessante artikel van Hugo Van Loocke ’Blankenbergse Dijk: dijk, weg of grens’ (30) wordt het vraagstuk uitvoerig geanalyseerd en toegelicht en komt hij tot de conclusie dat de Gentele begonnen is als weg en later opgewaardeerd is tot (binnen)dijk: een dijk die twee wateringen van elkaar scheidt, maar die geen zware stormen dient af te weren.
Figuur 7
Deze conclusies – De Blankenbergse dijk is eerst een weg, en wordt daarna opgewaardeerd tot binnendijk – worden ondersteund aan de hand van voorgaande bevindingen in dit artikel.
De bovenste helft van figuur 7 toont de driehoek Burg-Blankenberge-Oudenburg, uitgezet op de desbetreffende kaart van Google Maps. Aan de hand hiervan kan deze driehoek ook op de reconstructie kaart 8ste – 9de eeuw van Raakvlak (zie ook figuur 2) herhaald worden: er is de gemeenschappelijke basis Burg/Brugge – Oudenburg van waaruit de positie van Blankenberge – schetsmatig - kan teruggevonden worden op de Raakvlakkaart van de onderste helft van figuur 7[5].
Het tracé van de Gentele past zeer goed in het plaatje van het getijdengebied en, belangrijk, geeft directe toegang tot de zone van de strandwallen, t.t.z. tot de zone van overvloedig zand waarmee de echte zeewerende dijken gebouwd kunnen worden. In tegenstelling hiermee loopt het Gentele-tracé zelf praktisch volledig door het kleiachtig gebied tussen strandwallen en duinenrij: er is daar geen zand direct beschikbaar voor een zeewerende dijk.
Maar een weg is wel noodzakelijk om toegang te krijgen tot de zone van de strandwallen waar ter plaatse zand wel overvloedig aanwezig is. De Gentele is dus noodzakelijk als weg, maar niet als zeewerende dijk. Om kosten en tijd te besparen beperkt men de Gentele tot een (verhoogde en reeds bestaande?) weg.
Op een later moment zal de Gentele als grens tussen twee gebieden – polders- gaan functioneren en opgewaardeerd worden tot(minder belaste) binnendijk.
Besluit
Het bouwen van zeewerende dijken in de 10de en 11de eeuw is een belangrijk moment in de ontwikkeling van de Burg. Met de vorming van het Zwin in het begin van de 12de eeuw, staat Brugge aan de vooravond van zijn gekende spectaculaire groei in de 13de en 14de eeuw.
De ontwikkeling van het getijdengebied ten noorden van de stad heeft ongetwijfeld een belangrijke bijdrage geleverd in termen van veiligheid, economie, voedselvoorziening, bouw (bakstenen), zoutwinning … . De intelligentie, het vakmanschap en het werk van de dijkenbouwers is hierbij essentieel geweest. Hun betekenis overstijgt in ruime mate het lokale belang: dijken bouwen, droogleggingen, inpolderingen, kortom hun vakmanschap heeft door de eeuwen heen blijven doorwerken. Het aangezicht van de Lage Landen is erdoor ingrijpend en blijvend veranderd en vastgelegd.