Rond het jaar 1775 bouwde James Watt de eerste stoommachine
die meer kon dan enkel water oppompen en bracht hiermee de industriële
revolutie op gang. Handenarbeid werd vervangen door machinale productie,
ateliers werden grote fabrieken, massaproductie werd de norm. We spreken van de
eerste industriële revolutie die zal duren tot op het einde van de 19de
eeuw.
Hiermee samengaande steeg ook de behoefte en de noodzaak om steeds
meer goederen te kunnen transporteren. Het transport van goederen met paard en
kar zoals voordien gebruikelijk was, op wegen die soms de naam amper waard waren
of met trekschuiten langs jaagpaden, dat soort transport was hiervoor totaal ongeschikt.
Er zal een transportrevolutie moeten volgen.
En inderdaad, de stoommachine vindt zijn weg naar de trein,
naar het schip. In 1804 wordt de eerste locomotief in gebruik genomen in een
ijzermijn in Engeland. In het jaar 1819 vaart het eerste stoomschip de
Atlantische Oceaan over van New-York naar Liverpool. Stoomschepen varen sinds
1835 op de Rijn. Spoorlijnen en wegen worden aangelegd. Op 5 mei 1835 rijdt de
eerste trein in België tussen Mechelen en Brussel, tevens een primeur op het
vasteland van Europa. De industriële revolutie veroorzaakt effectief een
transportrevolutie.
Ook de infrastructuur van de havens en de waterwegen bevindt
zich aanvankelijk nog op ‘paard-en-kar’ niveau en de groei van de
goederenstromen stuit vlug op zijn grenzen. De druk wordt snel nog intenser:
vooral de zeeschepen worden alsmaar groter, en hun diepgang neemt toe. Daarnaast
heeft men alle moeite om de complexe verschijnselen van de verlanding – het
spel van aanslibbing, erosie, verzanding - aan de kusten en vooral in de
toegangswegen naar de havens te beheersen. Dat laatste lukt eigenlijk ook niet.
Om de sterke stijging van de goederenstromen te kunnen opvangen en te
stimuleren, zal blijken dat grote investeringen nodig zijn.
Om een idee te geven van de grote druk. In het jaar 1859
deden de havens van Rotterdam, Hamburg en Antwerpen minder dan één miljoen ton.
In het jaar 1906 deden diezelfde havens respectievelijk meer dan 9 miljoen ton
(Rotterdam), 10 miljoen ton (Antwerpen) en 11 miljoen ton (Hamburg). Een
vertienvoudiging van de goederenstromen in minder dan 47 jaar.
In de Lage Landen is het vooral de toegankelijkheid van de
havens van Amsterdam en van Rotterdam die in het oog springen en de grootste zorgen
baren bij deze ontwikkelingen. Zonder oplossing voor de toegankelijkheid wacht
enkel de provinciale tweederangs rol.