dinsdag 9 augustus 2022

26. De periode vóór Galbert: tot 1127

 

De middeleeuwse waterbouwers bezitten in deze periode al de kennis en ervaring die later, in de tweede helft van de 12de eeuw en in de 13de eeuw, de spectaculaire ontwikkeling van Brugge’s handel mogelijk zullen maken. De basis wordt in deze periode gelegd. In onze tijd zouden we spreken van ‘de tijd der innovaties’.

De Stuw

Eén van de voornaamste hindernissen die de jonge en groeiende stedelijke kern en de Burg in toenemende mate ondervinden, is het onregelmatige debiet van de Reie. Het debiet van de Reie in zijn natuurlijke toestand, zonder ingrepen door de waterbouwers, is onderhevig aan seizoenschommelingen met overstromingen in de winter en periodes van droogte in de zomer. Bovendien is er ook nog het getij. Deze grilligheid wordt op den duur zeer vervelend voor de gestaag groeiende gemeenschap bij de Burg. Bij (te) lage debieten wordt scheepvaart soms moeilijk of onmogelijk, er ontstaat gebrek aan drinkbaar water etc. Bij (te) hoge debieten van de Reie ontstaan onhandelbare overstromingen en stroomsnelheden die de scheepvaart onderbreken.

Dankzij Galbert weten we dat deze moeilijkheid overwonnen is door de invoering van een technische innovatie: de stuw. De stuw is een dam in de rivier die ervoor zorgt dat het waterpeil stroomopwaarts steeds gelijk blijft, ongeacht de wispelturigheid van de rivier. Overstromingen worden zo vermeden en door het peil voldoende hoog te houden, ondervindt de scheepvaart op de rivier geen hinder meer.


Duiker                                               Spuisluis

                                                       Figuur 10

 Stuwen worden verder ontwikkeld: ze worden voorzien van kleppen of deuren om het peil van de rivier aan te passen indien nodig. Ze worden zelfs ingericht om een watermolen te bedienen. Van stuw naar waterkering (dijken) en spuisluis is op zijn beurt een kleine gedachtesprong: zie ook figuur 10.

Met deze technische elementen wordt het ook mogelijk het waterbeheer in de polders perfect uit te voeren: ontzilten, beheersing van de waterniveaus, aangepast aan de vereisten van landbouw en veeteelt. Dat is niet min!

De stuw of overloop is een basiselement van de waterbouwkunde, van de 10de eeuw tot vandaag. Figuur 10 is een voorbeeld van een hedendaagse stuw. Deze moderne stuw wordt begeleid door een sluis om de scheepvaart doorgang te verlenen.

Deze ontwikkeling - een stuw begeleid door een sluis – zal in de tweede helft van de 12de eeuw een eerste gekende toepassing vinden bij het bouwen van het kanaal tussen Brugge en Damme. Het idee van een sluis ontstaat trouwens door twee stuwen op geringe afstand van elkaar te denken en te voorzien van deuren.



Figuur 10

Stuw van Aalst (De Vlaamse Waterweg NV)

Inpoldering

Al op het einde van de 11de eeuw is een zeedijkengordel aangelegd ‘die de streek tussen de Burg en de zee beveiligt tegen overstromingen’: zie het voorgaande artikel ‘B. Dijken’.

Onze waterbouwers beheersen dan al, begin 12de eeuw in de periode voorafgaand aan Galbert, de constructie van zeewerende dijken en het proces van ‘inpoldering’ is dan al in volle gang. Aparte organisaties worden belast met de ontginning en het beheer van de polders.

De ‘polderbesturen’ bestaan heden ten dage nog altijd en hebben nog steeds dezelfde opdracht. In Vlaanderen ligt 15 % van het oppervlak minder dan 5 meter boven het gemiddelde zeeniveau. In Nederland is dat zelfs meer dan 50%! Deze oppervlakten dienen tegen de zee beschermd te worden, met dijken!

Het zijn oppervlakten die tijdens 10 eeuwen gewonnen zijn op de zee en rijke opbrengsten hebben voortgebracht en nog altijd voortbrengen. Dit maakt duidelijk welk een levensbelangrijke taak de polderbesturen hebben die niet verschilt van de taak ruim 1000 jaar geleden!

Kraanrei: de noodzaak

De Reie is een rivier die door een stuw of dam niet zomaar kan afgesloten worden zonder grote moeilijkheden te veroorzaken. Het debiet van de Reie kan soms laag of hoog zijn maar stopt niet. Als men het plan opvat om in de rivierbedding een stuw te bouwen, moet men ervoor zorgen dat het water voordien wordt omgeleid of afgeleid via een ander kanaal.

Om in de Reie een stuw annex een watermolen te bouwen heeft men dus de Kraanrei nodig om het water van de Reie tijdelijk af te leiden. Dit maakt het ook mogelijk om de stuw annex watermolen te installeren in een droge bouwput.

De aanleg van de Kraanrei is daarom een noodzaak en geen fancy project van één of andere machthebber of kerkvorst.

 Dat het kanaal tegelijkertijd ook de bescherming van het Groot Vierkant sterker maakt, dat het de toegang naar de stad voor de schepen uitbreidt, dat het de broodnodige zandwinning oplevert voor terreinophopingen en dat het de continuïteit van de watervoorziening waarborgt, dat zijn de verdiensten van het schitterende ontwerp van onze waterbouwers!

Met de Kraanrei doet ook een nieuw concept de intrede: het afleidingskanaal. In extreme omstandigheden kan het debiet van de Reie soms te sterk of te gevaarlijk worden voor één stuw en wordt het noodzakelijk om een deel ervan af te leiden.

Ook in de moderne tijd worden afleidingskanalen gebruikt om wateroverlast te beperken zoals bijvoorbeeld het Afleidingskanaal van de Leie - het Schipdonkkanaal - met daarnaast het Leopoldkanaal, samen ook de Stinker en de Blinker genoemd.

Toch slabakt de economie: diepgang

Zeewerende dijk, stuw, afleidingskanaal, inpoldering, ontzilting, kanalisering, sluis…

De Vlaamse waterbouwers hebben zich de waterbouwkundige processen en technieken al in het begin van de 12de eeuw, ten tijde van Galbert van Brugge, eigen gemaakt. Daarmee samengaande, is er een groep van ondernemers, handelaars en beheerders ontstaan die echte machthebbers in de stad zullen worden.

In het zog van de machtige Cluny hervorming (900 – 1200), verschijnen in deze periode ook twee spelers op het toneel die een actieve en cruciale rol zullen spelen in de latere ontwikkelingen. In het jaar 1107 wordt de cisterciënzer Abdij Onze-Lieve-Vrouw Ten Duinen gesticht, en in 1106 de Abdij ter Doest, oorspronkelijk Benedictijnen. In het jaar 1175 gaat deze laatste samen met de Abdij Ten Duinen.  Beiden speelden een belangrijke rol bij het inpolderen van gebieden in VlaanderenZeeland en Holland en in de wolhandel met de Vlaamse steden.

De gunstige ligging is er, de technische en economische expertise is er, het begin van een expansieve internationale handel is aanwezig, de bevolking neemt toe…. Alle elementen zijn aanwezig om een forse groei en ontwikkeling mogelijk te maken, inclusief de forse stimulans van de 2de (1147 – 1149) en 3de kruistochten (1189 – 1192).

Maar helaas, ten tijde van Galbert zit die forse groei er niet in: de geulen slibben dicht, de toegang voor zeeschepen wordt lastiger, de economie dreigt te slabakken.

Knarr en Kogge

Ten tijde van Galbert is de verbinding van Brugge met de zee problematisch. De moeilijkheden worden zeker mee veroorzaakt door de geleidelijke verlanding van het Oud Zwin. Maar de zeeschepen hebben in het verloop van de tijd ook de neiging om groter te worden. Ze krijgen een grotere diepgang en dus een meer beperkte toegang tot de zeegeulen van het waddengebied.

Tijd om het verhaal van de zeeschepen onder de loep te nemen.

Vikingschepen, het langschip: oorlog!

Tot de 11de eeuw zijn vooral de Vikingschepen superieur. Ze gebruiken hun welbekende langschepen om oorlog te voeren en rooftochten te plegen. Figuur 11 is een voorbeeld van zulk een langschip. Het is te bezoeken in het Vikingmuseum in de Deense stad Roskilde: de naam is Skuldelev 2.(19)


Figuur 11 

Dit schip is circa 30 meter lang, bijna 4 meter breed met een diepgang van slechts 0.90 meter bij een volgeladen gewicht van 25 ton. Het is slank gebouwd en kan een topsnelheden bereiken van 15 tot 20 knopen (27 tot 36 km/u). Het voert een bemanning tot 80 mensen van wie 60 roeiers: een indrukwekkende zeegaande vechtmachine die snel, vooraleer iemand kan reageren, tot ver in het binnenland kan doordringen en er onheil aanrichten. De oprichting van een ‘Burg’, een permanent versterkte plaats, is een bittere noodzaak om een enigszins veilige omgeving te creëren.

De knarr: goederentransport.

De Vikingen hadden daarnaast ook een zeegaand vrachtschip: de knarr. Dit schip had andere karakteristieken dan het langschip: de romp was breder, voller - ‘dikbuikig’- en het werd gezeild. Ook de diepgang is groter. In het midden was er een ruimte voor lading. Het heeft een bemanning van 6 tot 8 personen. Figuur 12 toont een schaalmodel:


Figuur 12

Het heeft een lengte van 16 meter, is 5 meter breed en bij een lading van 25 ton heeft het een diepgang van om en nabij 1.00 meter.

Tot in de helft van de 11de  eeuw - wanneer koningin Emma Brugge bezoekt -  functioneert een schip met zulke karakteristieken goed in de beschikbare infrastructuur, namelijk: de oostelijke geul met laad– en losplaats dicht bij de Burg. Daarna dreigt het fout te lopen. Het Oud Zwin wordt gegraven maar dat verleent slechts tijdelijk soelaas. Ten tijde van Galbert - begin 12de eeuw – heeft men geen spectaculaire vooruitzichten voor de overzeese handel, integendeel. De toegang voor zeeschepen tot de geul wordt problematisch.

De verlanding van de zeegeulen is een belangrijk element, maar de ontwikkeling van de scheepbouw, onder druk van de toenemende vraag naar transportcapaciteit over zee, is een ander fenomeen.

De kogge.

Opmerking vooraf.

De gegevens voor dit artikel over de kogge, komen voornamelijk uit de dissertatie van Vlierman K.:

‘Cogghen, kleene coggen ende schuten´

De 13de – tot 16de – eeuwse Nederlandse en Vlaamse archeologische vondsten uit de scheepsbouwtraditie van de (Hanze)kogge in een breder perspectief.

Radboud Universiteit, 04 oktober 2021

De dissertatie organiseert en beschrijft uitputtend een dertigtal archeologische vondsten van schepen die gebouwd werden in de periode 1100 – 1500. Het onderzoek van jaarringen laat toe de datering van het hout, aangetroffen bij  de opgravingen, te bepalen en dus ook van de vermoedelijke bouwperiode van deze schepen. 

De vondsten vertonen schepen van zeer verschillende afmetingen.  De kleinsten hebben een (geschatte) diepgang van 40 cm, de grootste liggen wel tot 2 meter en meer diep. Lengtes variëren tussen 11 meter en meer dan 20 meter. Hetzelfde geldt voor de breedte: deze schommelt tussen 8 en 4 meter. Er is tot hiertoe geen soort standaardkogge aangetroffen, laat staan zusterschepen, wel schepen die eenzelfde ’koggebouwtraditie’ vertonen: waarover verder meer.

Het lijkt er soms op dat de afmetingen van de schepen gekozen werden in functie van plaatselijke omstandigheden zoals beschikbare diepte, afmetingen van sluizen, kanalen, kaaimuren, ligplaatsen … .

Bij de vondsten zijn er ook een aantal aken en schuiten die slechts minimaal enkele kenmerken van deze koggebouwtraditie vertonen. Van de meest compleet teruggevonden koggen, zijn er een 5-tal grote (Hanze)koggen – waaronder een ‘Doelkogge’ - alsook van een 7-tal kleinere, zeegaande koggen.[1] Van deze schepen kunnen de globale afmetingen redelijk betrouwbaar worden vastgelegd.

Deze archeologische vondsten vormen de enige bron van informatie die over de kogge beschikbaar is. Er zijn geen tekeningen en/of teksten bekend, behalve afbeeldingen op de zegels van enkele steden: zie bijvoorbeeld de figuur 13. Die toont de afbeelding op het zegel van de stad Stralsund. 


Figuur 13                                                Figuur 14

De figuur 14 toont de reconstructie van een Hanze-kogge. Het schip werd gevonden in de buurt van Kampen, Nederland.

De kogge is ontwikkeld uit de knarr, het vrachtschip van de Vikingen: zie de figuur 12. De voornaamste ontwikkeling is de introductie van het stevenroer, duidelijk weergegeven op het Stralsund zegel van de figuur13. Door zijn grotere oppervlakte is het veel effectiever dan de vroegere stuurboordriem. Het kan rechtstreeks bediend worden d.m.v. een helmstok. Later worden stuurinrichtingen ontwikkeld om de steeds groter wordende roerkrachten te beheersen. De kogge krijgt ook een steile rechte voorsteven en achtersteven, die ook zeer spits zijn: zulk een schip wordt een ‘spitsgatter’ genoemd. Beide ontwikkelingen verlenen de kogge betere zeewaardigheid in termen van koersbestendigheid en snelheid.

De romp van een kogge is een overnaadse constructie: het ‘Clinker built’ voorbeeld van Figuur 15. Deze bouwwijze levert een sterke en lichte romp. Er is echter één strenge voorwaarde: om sterk genoeg te zijn dienen de planken van voor- tot achtersteven uit één stuk te zijn. Maar er zijn geen grote hoeveelheden van planken beschikbaar die langer zijn dan 20 meter. Dit is de reden dat men (vooralsnog?) geen schepen aantreft of aangetroffen heeft die langer zijn dan 20 meter.


Figuur 15

Om de schepen toch meer draagvermogen te geven bouwt men ze wel breder en hoger, en met meer diepgang. Terwijl de knarr van de Vikingen een tonnenmaat heeft van 20 tot 25 tonnen, hebben de grote Hanze koggen een tonnenmaat van 200 tot wel 250 ton.

In de 15de eeuw schakelt men over van de overnaadse bouwwijze naar de karveelbouwwijze, de rechtse helft van de figuur 15. De planken zijn nu niet meer overnaads of dakpansgewijs over elkaar gebouwd, maar de planken, of delen ervan, zijn stuitend tegen elkaar geplaatst. De romp wordt zwaarder en sterker, vooral met het oog op de torsie van de romp in een zware zee. De limiet van 20 meter geldt niet meer, het laadvermogen neemt toe en met de sterkte kan ook de snelheid opgevoerd worden.

Maar dan gaat het niet meer over schepen van de koggebouwtraditie: andere – grotere - scheepstypen worden ontwikkelde zoals de hulk, de kraak, het karveel e.a. Op het einde van de15de eeuw verdwijnt de Kogge naar het achterplan van de maritieme traditie, net zoals Brugge einde 15de eeuw geleidelijk aan van het politieke en economische voorplan zal verdwijnen.

Besluit (D)

Ten tijde van Galbert zag de situatie op gebied van maritieme handel er niet rooskleurig of veelbelovend uit. De verlanding van de geulen, met name van het Oud Zwin, maar parallel daarmee ook de ontwikkeling van de kogge 
zullen dat verhinderen. De grote Hanze koggen, met een diepgang van 2 meter en meer, zullen Brugge links laten liggen wegens de lastige, moeilijke en gevaarlijke toegang in de nauwe geul.

Brugge heeft begin 12de eeuw geen maritieme toekomst.



[1] Vlierman dissertatie bladzijden 754 ev.



36. Een Belgisch kanaal

  Op dit punt gekomen van de conferentie, ontvouwt de Maere een alternatief plan: een ‘Belgische kanaal’ inderdaad, dat Gent verbindt met ee...