Het succes van
Brugge in de Middeleeuwen – in die tijd soms het ‘New York’ van West-Europa genoemd
– laat zich verklaren door een aantal elementen die de stad samen in een zelfde
opwaartse richting hebben gestuwd: de Middeleeuwse Warme Periode, de uitstekende
ligging van de stad, zijn maritieme concept, zijn ondernemende burgers en
overheden, en vooral het ontstaan van het Zwin in het jaar 1134. Het jaar 1134
is het enige jaartal dat iedere Bruggeling zou moeten kennen.
Het succes
verklaren is één ding, het aantonen en beschrijven is iets anders.
Het is ook al vroeger
opgemerkt in verband met de maritieme goederenstroom: in de 12de en
13de eeuw, zijn statistieken van economische, demografische en
andere nuttige parameters om het Brugse succes te staven, niet beschikbaar. Die
zouden cijfermatig en in detail kunnen aantonen hoe gigantisch het succes van
het Brugse maritieme concept wel is geweest. Behalve de commentaren van tijdgenoten
– zoals die van Pero Tafur - zijn er ook nog de kronieken, en zijn er voornamelijk
ook de feiten.
Opstart van bouwwerven
Onderstaande tabel toont
Brugse gebouwen met het jaartal van de aanvang der werken. Daar hoort enig commentaar
bij - zie verder - maar het dient vooral
opgemerkt te worden dat ze allen begonnen zijn na het jaar 1134 en dat er na het
jaar 1300 weinig initiatieven van vergelijkbare omvang en aantal zijn ontplooid.
Ze vormen ook in de huidige tijd nog altijd een zeer belangrijk onderdeel van het Brugse patrimonium.
Behalve de Waterhalle
en de Sint-Donaaskathedraal – beiden zijn afgebroken einde 18de eeuw - gaat het
wel degelijk over gebouwen die tot ons zijn gekomen in de huidige tijd. Voor enkelen
onder hen stond al vroeger een gebouw op de locatie: de Onze-Lieve-Kerk is daar
een mooi voorbeeld van. Op deze plaats stond vermoedelijk al in het jaar 875
een houten kapel. Deze werd in het derde kwart van de 12de eeuw (1150-1175)
vervangen door een driebeukige Romaanse kerk. Deze wordt op zijn beurt, na een
stadsbrand waarbij ook de kerk werd beschadigd, stapsgewijze vervangen door het huidige Gotische
gebouw.
Het zijn prachtige
en machtige monumenten die ook nu nog altijd respect en bewondering opwekken.
De toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk wordt algemeen beschouwd als het grootste
bouwwerk van baksteen in de wereld.
Werf |
Aanvang der werken |
Sint -
Janshospitaal |
1150 |
Kanaal Brugge –
Damme, met zeesluis (Speie) |
1180 |
Sint-Donaaskathedraal |
1184 |
Onze-Lieve-Vrouwekerk |
1225 |
Belfort-hal |
1240 |
Sint-Jacobskerk |
1240 |
Begijnhof |
1244 |
Sint-Salvatorskathedraal |
1275 |
Waterhalle |
1284 |
2de
omwalling |
1297 |
Ze zijn ontegensprekelijk de imposante getuigen van de uitzonderlijke Brugse groei en succes in de periode 1150 – 1300.
Een tweede Zwinmodel: het kanaal de Lieve
De stad Gent kende aanvang 13de eeuw gelijkaardige omstandigheden als Brugge. De handel van graan, wol en laken neemt sterk toe, en tegelijkertijd ondervindt de stad meer en meer hinder van haar beperkte toegang tot de Noordzee, d.w.z. de Gentse haven is ontoegankelijk voor zeeschepen – koggen - die alsmaar groter worden en dieper liggen. Bovendien ligt Gent nog verder af van de zee dan Brugge: de afstand Gent – Noordzee is 37 km in vogelvlucht.
Al vroeg beseffen de Gentenaars het zeer grote potentieel van het Brugse Maritieme concept. Ze beslissen een kanaal te graven van Gent naar Damme waar ze dan via een sluis toegang krijgen tot de nieuw gevormde diepzeehaven: het Zwin. Net als Brugge, maar onafhankelijk ervan, kunnen ze nu met binnenschepen een exclusieve goederenstroom creëren tussen de stad Gent en de Noordzee. Het kanaal is voor de Gentse economie gedurende lange tijd uiterst belangrijk geweest totdat met de verzanding van het Zwin in de 16de eeuw ook de Lieve zijn betekenis voor Gent verloor.
Het werd gebouwd in de jaren 1262 -1269. Voltooid had het een lengte van 47 km en het is in alle opzichten een waterbouwkundig meesterwerk.
F. Gelaude in zijn tekst* ‘De Lieve, de realisatie van een opmerkelijk kanaal in de 13de eeuw’, reconstrueerde het tracé op basis van de Atlas Major: zie de figuur 20.
Figuur 20
*[Het onderzoek naar en de studie van de Lieve waren onderdeel van een doctorale verhandeling die in 2018 aan de Universiteit Antwerpen werd voorgesteld: F. Gelaude, De vroege hydrografie van de stad Gent, een geomorfologisch en historisch onderzoek van menselijke ingrepen in de waterhuishouding van het middeleeuwse Gent, (Proefschrift Monumenten- en Landschapszorg, Universiteit Antwerpen), Antwerpen, 2018. Deze bijdrage over de Lieve is een verwerking van het desbetreffende hoofdstuk pp. 82-118]
Het is geen recht tracé geworden omdat men verkozen heeft om enkele natuurlijke hindernissen te ontwijken. De grootste hindernis was de oostwest verlopende Dekzandrug van Maldegem - Stekene, die drie tot vier meter hoger ligt dan de omgeving en ongeveer 3 km breed is. In de polders kruiste het tracé binnendijken en om indringing van zeewater te voorkomen, bouwde men brede bermen – de zogenaamde Lievebermen – die hoger lagen dan de omringende polders.
Figuur 21
rabot: stuw met
hefdeur.
Het meest
indrukwekkende, en een primeur, is toch het
feit dat dit kanaal een waterscheidingskam kruiste!
Een waterscheidingskam is de grens tussen twee stroomgebieden. In dit geval zijn dat het stroomgebied van de Schelde en dat van de kustvlakte. Een regendruppel die 5 cm oostelijk van de kam valt zal afgevoerd worden naar de Schelde, is dat 5 cm westelijk van de dam dan wordt het de Noordzee.
In het kanaal is dat ook zo: men heeft
een debiet water nodig dat deels naar de Schelde vloeit en deels naar de
kustvlakte en dat volledige debiet moet beschikbaar zijn op het hoogste punt, namelijk
waar het kanaal de waterscheiding kruist. Door het aftappen van verschillende
beken ter hoogte van de reeds vernoemde Dekzandrug van Maldegem –
Stekene slaagde men erin om voldoende waterdebiet te genereren voor het kanaal
om dus voor alle ‘panden’ – één pand is de afstand tussen twee rabotten – het nodige
waterpeil te garanderen, zowel voor diegenen die stapsgewijze naar Gent afdaalden
als voor diegenen die naar de Kustvlakte afwaterden. Om deze operatie permanent
vlot te laten verlopen was veel aandacht en inspanning nodig.
De bouw van de
Lieve was zonder twijfel een grote en kapitale investering voor de stad Gent. Het
was duidelijk een kopie van het Brugse maritieme concept: Zwinhaven/lichters/sluis/kanaal/binnenhaven, de binnenhaven zijnde Gent.
De Bruggelingen
hadden honderd jaar eerder al, in de tweede helft van de 12de eeuw,
hun maritieme concept ontwikkeld, Als gevolg hiervan groeide de nog ‘open’ stad
zo snel dat ze, nog vóór het jaar 1300, gedwongen was een veel ruimere tweede omwalling bouwen ter
bescherming van de burgers en hun bezittingen.
Het succes was
adembenemend en confronteerde de Gentenaars met het volgende dilemma: ofwel een
grote inspanning doen en het Brugse maritieme concept kopiëren, ofwel genoegen
nemen met een tweederangspositie. De grootte van de investering in het kanaal
de Lieve bevestigt hoe nodig de Gentenaars dit vonden en vooral hoe
succesvol Brugge wel was.
Van bedelorden tot luxegoederen.
Bedelorden
Benedictijnen en de
Cisterciënzers zijn religieuze orden die leven van hun arbeid: ‘Ora et Labora’
de regel van Benedictus. Ze hebben uitgestrekte eigendommen en spelen economisch
en politiek een belangrijke rol. Voorbeelden zijn de abdij van Onze-Lieve
-Vrouw Ten Duinen in Koksijde en de abdij Ter Doest die zo’n grote rol heeft
gespeeld bij de inpoldering van de kustvlakte.
Men kan zich voorstellen dat de aanwezigheid van zulk een bedelorde
nogal wat ‘belasting’ kan leggen op een stad of streek. Een bedelorde zal alleen daar kunnen functioneren waar voldoende middelen
aanwezig zijn. In Brugge zijn die in de tweede helft van de 13de
eeuw blijkbaar overvloedig aanwezig want alle bekende bedelorden vestigen er
zich binnen een tijdsspanne van luttele jaren: zie de tabel.
Bedelorde |
Vestiging te Brugge |
|
jaar |
|
|
Dominicanen |
1234 |
Minderbroeders |
1246 |
Karmelieten |
1264 |
Augustijnen |
1286 |
Tabel Vestiging der bedelorden in Brugge
De Vlaamse Primitieven
Brugge zuigt niet alleen bedelorden naar zich toe, maar ook de beste en bekendste kunstenaars en ambachtslui in de Lage Landen. Jan van Eyck is wellicht de bekendste van allemaal, de primus inter pares van een groep schilders die bekendstaat als ‘De Vlaamse Primitieven’
Behalve portretten schilderen zij voornamelijk religieuze onderwerpen. Hun realisme is adembenemend. Een mooi voorbeeld is het schilderij 'Madonna met kanunnik Joris van der Paele', zoals gezegd een religieus onderwerp in een adembenemend realisme. Het schilderij bevindt zich in het Groeningemuseum te Brugge.
Maar het belang van
dit schilderij gaat verder. Bij nader toezien is het een vitrine, een
uitstalraam van kostbare luxegoederen: fijne stoffen, brokaat, diamanten,
precieuze stenen, kostbaar versierde mantels en harnas, tapijten…. . Het is gewoon
ook een staalkaart van alle luxegoederen die in Brugge geproduceerd en/of verhandeld
werden.
Ook het slijpen van
diamant is uitgevonden in Brugge.
Gelijkaardige
verhalen kunnen verteld worden over de Vlaamse Polyfonisten die men van het
einde van de 14de eeuw tot de 16de eeuw aan alle hoven en
kapittels in Europa aantreft. Denk aan de kopiisten die uitzonderlijk verluchte
manuscripten hebben nagelaten: het middeleeuwse Gruuthuze-handschrift, in
Brugge samengesteld ongeveer vanaf het jaar 1395, is daar een eminent voorbeeld
van.
Brugge Metropool
De opstart van
grote bouwwerven, de komst van de bedelorden, het aantreden van de meest gerenommeerde
kunstenaars en ambachtslui, de productie en verhandeling van luxegoederen… De
succesvolle opgang van het Brugse project trekt de aandacht, in zoverre dat Gent
zich genoodzaakt ziet om het maritieme concept van Brugge over te nemen en zwaar
te investeren in het kanaal ‘De Lieve’.
Op het einde van de
13de eeuw was Brugge onmiskenbaar reeds de grootste middeleeuwse metropool
in West-Europa en niet Biervliet, Grevelingen of Nieuwpoort.