Afgezien van de turbulenties na de moord op de graaf Karel
de Goede in het jaar 1127, is de toestand van de stad Brugge geenszins slecht
of hopeloos te noemen.
De Burg verschaft sinds de tweede helft van de 9de
eeuw de broodnodige veiligheid niet alleen voor een toenemende
handelsactiviteit, maar ook voor bewoning. Ten tijde van Galbert schat men de
bevolking op 5.000. De stad heeft bovendien een zeer interessante locatie, dicht
bij de zee, dichter kan niet, maar hoog genoeg gelegen om niet vatbaar te zijn
voor de zee bij springtij. Het bouwen van dijken en inpolderingen ondersteunt de
bevoorrading van de uitdijende stad en er is een groep van kooplui en
ondernemers gegroeid die voor dynamiek kunnen zorgen en macht verwerven.
Bovendien heeft de stad, dankzij de vroegere heirbaan die
dwars door de stad loopt, direct toegang tot heel het vroegere Romeinse, nu
middeleeuwse wegennetwerk. De Reie zorgt op zijn beurt voor de toegang tot het
achterliggende gebied. Heel die tijd heeft Brugge ook verbinding met de zee via
verscheidene geulen.
Alle elementen voor een verdere ontwikkeling zijn aanwezig,
ware daar niet de voortschrijdende verlanding van de geulen. Wellicht hadden de
Bruggelingen oplossingen kunnen verzinnen om dit euvel te overkomen, maar we
zullen het nooit te weten komen want op 4 oktober 1134, bij een storm uit het
noordwesten, treft een stormvloed vooral het zuidwesten van de Lage Landen. De
gevolgen zijn dramatisch. Zeeland wordt verbrokkeld tot een archipel, tot een
eilandengroep. Van bijzondere betekenis voor Brugge is de vorming van het Zwin!
Over de betekenis ervan volgt later meer. Maar vooraf vraagt
het fenomeen ‘stormvloed’ enige aandacht.
Het fenomeen ‘stormvloed’.
Het getij dat besproken wordt in hoofdstuk G is het astronomische
getij. Een definitie van astronomische getij vinden we bij Aquo20:
Het astronomische getij is de getijbeweging
als gevolg van de veranderlijke resultante van de aantrekkingskracht van de
maan en de zon op de watermassa`s op aarde, niet gestoord door weerkundige omstandigheden.
In 1953, in de nacht van 31 januari op 1 februari, veroorzaakt een ongeziene stormvloed een catastrofe ramp die vooral Zuidwest Nederland treft. De kaart toont het ondergelopen gebied. 1853 mensen vonden de dood, meer dan 72.000 mensen moesten hun huis verlaten, tienduizenden dieren kwamen om. Alles over de Watersnood is te vinden op de website van het Nederlandse Centrale Bureau voor de Statistiek (CBS), ook de kaart van de ramp: zie figuur 16.
Tussen 4 en 5 uur in de ochtend bezweken de dijken,
vloedgolven raasden alles weg wat ze tegenkwamen. Het was de ergste stormvloed
van de 20ste eeuw.
De
Middeleeuwse Warme Periode
In Wikipedia - https://nl.wikipedia.org/wiki/Stormvloed_van_1134 - vindt men een
lijst van 68 stormvloeden die zich sinds het jaar 838 hebben voorgedaan, zo’n 6
stormvloeden gemiddeld per eeuw. En toch is er nog iets anders aan de hand want
in de 12de eeuw registreert men 11 stormvloeden, hetzij het dubbele
van het gemiddelde aantal.
In onze tijd hebben klimaatwetenschappers wetenschappelijk
bewezen dat de toename van extreme weersomstandigheden veroorzaakt wordt door
de opwarming van de aarde. Stormen en stormvloeden zijn extreme meteo fenomenen.
De klimaathistoricus Hubert H. Lamb beschrijft in 1965 een klimaatverandering
die plaatsvindt in de periode van de 8ste eeuw tot het begin van de 14de
eeuw, ook Middeleeuwse Klimaatanomalie of Middeleeuws Klimaatoptimum genoemd21.
De temperatuur in het noordelijk halfrond was er aanzienlijk warmer dan in de
perioden ervoor of daarna. Het ging gepaard met hevige stormen boven de
Noordzee en het Nauw van Calais die duizenden mensenlevens koste in de Lage
Landen. Het veelvuldig voorkomen van stormvloeden in de 12de eeuw wordt,
steunende op de huidige wetenschappelijke inzichten, derhalve mogelijks verklaart
door de Middeleeuwse Klimaatverandering.
Deze warmere periode heeft ook een ander, positief elan: er
komen rijkere oogsten, de landbouwproductie neemt toe, evenals de handel, het zeetransport,…
Het algemene welvaartspeil neemt toe, steden ontstaan, in de periode 1000-1347
(intrede van de pest) neemt de bevolking toe van 35 miljoen tot 80 miljoen, Het is ook de tijd van de kathedralenbouw. Er ontstaan
grote opportuniteiten voor groei die innovaties en technische vooruitgang aandrijven.
Nochtans, in de tijd vóór 4 oktober 1134 is de situatie van Brugge weinig stimulerend: de toegang tot de zee is beperkt. Voor zeeschepen, die alsmaar groter en dieperliggend worden, is Brugge niet meer toegankelijk en ziet het er naar uit dat de stad slechts binnen de marge van algemeen heersende groei zal blijven en zeker geen 'hoogvlieger' zal worden.
Het Zwin en het Brugse maritieme concept.
De diepzee-Voorhaven
De stormvloed van 4 oktober 1134
slaat vanuit de zeeboezem ‘Sincfal’ een brede diepe geul in zuidwestelijke
richting tot op 5 km van Brugge.
Figuur 172
De nieuwe geul reikt niet tot aan de stad, maar stopt op een
afstand van - in vogelvlucht – 5 km. Na de storm, wanneer alles terug is
gekalmeerd, is het welhaast zeker dat men vanuit bepaalde locaties in de stad
de eerste zeeschepen die zich in de nieuwe geul presenteren, gewoon kan zien:
het moet een sensatie geweest zijn!
Over de kwaliteiten van deze geul als veilige haven voor
vele tientallen diepliggende zeeschepen tegelijkertijd, werd reeds bericht: zie
het artikel 7 ‘Een veilige haven’. Brugge krijgt plots een grote, veilige
diepzee-Voorhaven geschonken door de natuur zonder dat het enige investering heeft
gevergd.
Het Zwin biedt de zeeschepen ten allen tijde een veilige tij-gebonden
ligplaats aan en de aanlooproutes zijn minimaal. Er dienen geen sluizen
gepasseerd te worden. De ladingen kunnen door lichters langszij veilig gelost of
geladen worden zonder dat het tij hierbij kan hinderen. Het gebruik van
lichters is trouwens algemeen gebruikelijk in die tijden: (dure) kaaimuren voor
grote aantallen zeeschepen zoals in het Zwin, zijn nergens beschikbaar, tenminste in onze noordelijke wateren.
De voorwaarde is wel dat ook de lichters vlot kunnen beladen
en gelost worden op een plaats aan land en dat ze in voldoende aantal ter
beschikking staan in functie van de zich aandienende zeeschepen. Men moet dus in
eerste instantie op zoek gaan naar een veilige en ruime binnenhaven voor de
lichters, waar men goederen veilig kan opslaan.
Die plaats aan land kan niet anders dan Brugge zijn: Brugge
moet de binnenhaven zijn.
De Binnenhaven
Zeeschepen die in het Zwin voor anker komen, hebben veelal
kostbare goederen aan boord. Die lading moet aan land gebracht worden en zal
daar meestal een periode dienen te verblijven in afwachting van verdere
bestemming, die afhankelijk zal zijn van het spel van vraag en aanbod. Deze
handel kan enkel plaatsvinden als een veilige plaats voor de markt en opslag van
deze kostbare goederen ter beschikking staat. Dat geldt natuurlijk niet alleen
voor de inkomende goederen trouwens maar ook voor de uitgaande goederenstromen.
Wanneer in het jaar 1134 het Zwin ontstaat, heeft Brugge een
woelige periode achter de rug. De moord op
graaf Karel de Goede in 1127 betekent het begin van een politiek onstabiele
periode. Brugge was tot dan toe een open stad, zonder versterkingen aanleunende
tegen de Burg voor zijn veiligheid. Het ziet zich door de omstandigheden genoodzaakt
om in te grijpen: de eerste stadsomwalling wordt gebouwd. Ze bestaat uit een gracht,
palissades en 6 versterkte stadspoorten: zie ook de figuur 19. Brugge wordt een
versterkte stad en biedt ‘intra muros’ vanaf nu de grootst mogelijke veiligheid
voor personen en goederen. Ook had Brugge reeds vóór de moord op Karel de Goede
in 1127, een functionerende markt.
Vanaf het begin is duidelijk dat er geen alternatief is voor
dit versterkte Brugge als marktplaats en als opslagplaats voor goederen in
transitie. Maar, tussen de zeeschepen in het Zwin en het centrum van Brugge
ligt nog een afstand van 5 km die bovendien blootgesteld staat aan het getijde.
Brugge kan onmogelijk zeeschepen ontvangen: daarvoor is het
gabarit (de afmetingen) van de reien in de stad – Lange Rei, Kraanrei, Groene
Rei, … – te beperkt en deze kanalen verruimen en/of verdiepen is wegens de bestaande
bebouwing en de harde structuren in de stad gewoon geen optie, er is ook geen
plaats voor. De stad Brugge kan onmogelijk een diepzeehaven worden.
Maar dan zijn er de lichters: zie ook het artikel nr. 15 ‘Maritiem
Transport: de Brugse lichters’. Zonder
hun inzet kunnen de zeeschepen in het Zwin niet gelost of geladen worden. In
tegenstelling tot een zeeschip passen zij wel in het bestaande gabarit van de
reien en zouden zij de ladingen rechtstreeks van het schip naar het centrum van
de veilig versterkte stad kunnen brengen en vice versa. Meerdere lichters
zouden tegelijkertijd continu beladen en/of gelost kunnen worden: daar is in
Brugge wel plaats voor en het bouwen van tientallen meters kademuren voor lichters
is, wegens het beperkte gabarit, noch op technisch vlak, noch op financieel
vlak een probleem. Kortom, Brugge is een ideale Binnenhaven en dat zonder
uitzonderlijke extra investeringen. De voorwaarde is wel dat voor de lichters
een directe verbinding tussen stad en Zwin voorzien wordt: een kanaal tussen
Damme en Brugge. En dat is wel een forse investering die gerealiseerd wordt in
de tweede helft van de 12de eeuw
Met hun ervaring en expertise voor het bouwen van zee-werende
dijken in getijgevoelig gebied is dat doenbaar en de Brugge-bouwers voegen er
nog een geniale toets aan toe: in Damme wordt een sluis gebouwd met gabarit
aangepast aan de lichters. Het resultaat is dat het verbindingskanaal en de
reien van de binnenhaven – de stad Brugge – blijvend losgekoppeld worden van
het getij. We zijn dan in de tweede helft van de 12de eeuw.
Het Brugse maritieme concept.
De combinatie diepzee-Zwinhaven/lichters/sluis/kanaal/binnenhaven-Brugge
is de structurele ruggengraat van het Brugse maritieme concept.
De laad- en losoperaties zowel voor zeeschepen als voor lichters
kunnen in de beste en veiligste omstandigheden, in quasi alle
weersomstandigheden, en onafhankelijk van elkaar plaatsvinden. Het is niet
omdat er op een bepaald moment al 5 zeeschepen gelost of geladen worden dat een
zesde bij aankomst in het Zwin daarom zou moeten wachten.
Voorwaarde is wel dat er een voldoende aantal van lichters
ter beschikking staan. Ditzelfde geldt trouwens ook voor alle havengebonden activiteiten
en faciliteiten: pijnders, toladministratie, kaaimuren voor de reien, logementen,
magazijnen (!), etc. De uitkomst is bekend: de Bruggelingen zullen er in slagen
op de hoeksteen van dit maritieme
concept de belangrijkste handels- en havenstad in West-Europa te worden en te
blijven in de 13de, 14de en 15de eeuw.
Uitgebreide statistische gegevens voor die periode zoals
onze moderne havens die bijhouden en publiceren, staan niet ter beschikking. Maar
dat er soms een uitzonderlijke drukte heerste laat ons Pero Tafur (1410-1484)
vermoeden. Hij was een Spaanse koopman, schrijver en reiziger, die in zijn boek
‘Andanças e viajes de un hidalgo español’, noteert:
‘… dat Brugge de grootste van de twee naties (Venetië en Brugge) is omdat zij de enige in het westen is - ook al is er ook in Engeland enige handel - waar alle naties van de hele wereld elkaar ontmoeten. Naar verluidt varen uit de Brugse haven in een dag soms zevenhonderd schepen af’
De ontwikkelingen in de 13de en 14de eeuw zullen het succes van het Brugse maritieme concept meer dan bevestigen.
Wanneer in de 2de helft van de 19de
eeuw nagedacht en gedebatteerd wordt over een nieuwe verbinding van Brugge met
de zee – wat zal leiden tot de bouw van de haven van Zeebrugge – komt dit maritieme
concept en zijn succes meer dan prominent opnieuw in beeld.