donderdag 9 februari 2023

28. Diepgang: knarr en kogge

 

Ten tijde van Galbert is de verbinding van Brugge met de zee problematisch. De moeilijkheden worden zeker mee veroorzaakt door de geleidelijke verlanding van het Oud Zwin. Maar de zeeschepen hebben in het verloop van de tijd ook de neiging om groter te worden. Ze krijgen een grotere diepgang en dus een meer beperkte toegang tot de zeegeulen van het waddengebied.

Tijd om het verhaal van de zeeschepen onder de loep te nemen.

Vikingschepen

Het langschip: oorlog!

Tot de 11de eeuw zijn vooral de Vikingschepen superieur. Ze gebruiken hun welbekende langschepen om oorlog te voeren en rooftochten te plegen. Figuur 11 is een voorbeeld van zulk een langschip. Het is te bezoeken in het Vikingmuseum in de Deense stad Roskilde: de naam is Skuldelev 2.(19)

Figuur 11 

 Dit schip is circa 30 meter lang, bijna 4 meter breed met een diepgang van slechts 0.90 meter bij een volgeladen gewicht van 25 ton. Het is slank gebouwd en kan een topsnelheden bereiken van 15 tot 20 knopen (27 tot 36 km/u). Het voert een bemanning tot 80 mensen van wie 60 roeiers: een indrukwekkende zeegaande vechtmachine die snel, vooraleer iemand kan reageren, tot ver in het binnenland kan doordringen en er onheil aanrichten. De oprichting van een ‘Burg’, een permanent versterkte plaats, is een bittere noodzaak om een enigszins veilige omgeving te creëren.

De knarr: goederentransport.

De Vikingen hadden daarnaast ook een zeegaand vrachtschip: de knarr. Dit schip had andere karakteristieken dan het langschip: de romp was breder, voller - ‘dikbuikig’- en het werd gezeild. Ook de diepgang is groter. In het midden was er een ruimte voor lading. Het heeft een bemanning van 6 tot 8 personen. Figuur 12 toont een schaalmodel.

Figuur 12

Het heeft een lengte van 16 meter, is 5 meter breed en bij een lading van 25 ton heeft het een diepgang van om en nabij 1.00 meter. 

Tot in de helft van de 11de  eeuw - wanneer koningin Emma Brugge bezoekt -  functioneert een schip met zulke karakteristieken goed in de beschikbare Brugse infrastructuur, namelijk: de oostelijke geul met laad– en losplaats dicht bij de Burg. Daarna dreigt het fout te lopen. Het Oud Zwin wordt gegraven maar dat verleent slechts tijdelijk soelaas. Ten tijde van Galbert - begin 12de eeuw – heeft men geen spectaculaire vooruitzichten voor de overzeese handel, integendeel. De toegang voor zeeschepen tot de geul wordt problematisch.

De verlanding van de zeegeulen is een belangrijk element, maar de ontwikkeling van de scheepbouw, onder druk van de toenemende vraag naar transportcapaciteit over zee, is een ander fenomeen.

De Kogge

Opmerking vooraf.

De gegevens voor dit artikel over de kogge, komen voornamelijk uit de dissertatie van Vlierman K.:

‘Cogghen, kleene coggen ende schuten´

De 13de – tot 16de – eeuwse Nederlandse en Vlaamse archeologische vondsten uit de scheepsbouwtraditie van de (Hanze)kogge in een breder perspectief.

Radboud Universiteit, 04 oktober 2021

De dissertatie organiseert en beschrijft uitputtend een dertigtal archeologische vondsten van schepen die gebouwd werden in de periode 1100 – 1500. Het onderzoek van jaarringen laat toe de datering van het hout, aangetroffen bij  de opgravingen, te bepalen en dus ook van de vermoedelijke bouwperiode van deze schepen. 

De vondsten vertonen schepen van zeer verschillende afmetingen.  De kleinsten hebben een (geschatte) diepgang van 40 cm, de grootste liggen wel tot 2 meter en meer diep. Lengtes variëren tussen 11 meter en meer dan 20 meter. Hetzelfde geldt voor de breedte: deze schommelt tussen 8 en 4 meter. Er is tot hiertoe geen soort standaardkogge aangetroffen, laat staan zusterschepen, wel schepen die eenzelfde ’koggebouwtraditie’ vertonen: waarover verder meer. 

Het lijkt er soms op dat de afmetingen van de schepen gekozen werden in functie van plaatselijke omstandigheden zoals beschikbare diepte, afmetingen van sluizen, kanalen, kaaimuren, ligplaatsen … . 

Bij de vondsten zijn er ook een aantal aken en schuiten die slechts minimaal enkele kenmerken van deze koggebouwtraditie vertonen. Van de meest compleet teruggevonden koggen, zijn er een 5-tal grote (Hanze)koggen – waaronder een ‘Doelkogge’ - alsook van een 7-tal kleinere, zeegaande koggen.[1] Van deze schepen kunnen de globale afmetingen redelijk betrouwbaar worden vastgelegd.

Deze archeologische vondsten vormen de enige bron van informatie die over de kogge beschikbaar is. Er zijn geen tekeningen en/of teksten bekend, behalve afbeeldingen op de zegels van enkele steden: zie bijvoorbeeld de figuur 13. Die toont de afbeelding op het zegel van de stad Stralsund. 


Figuur 13

 De figuur 14 toont de reconstructie van een Hanze-kogge. Het schip werd gevonden in de buurt van Kampen, Nederland.


Figuur 14

De kogge is ontwikkeld uit de knarr, het vrachtschip van de Vikingen: zie de figuur 12. De voornaamste ontwikkeling is de introductie van het stevenroer, duidelijk weergegeven op het Stralsund zegel van de figuur13. Door zijn grotere oppervlakte is het veel effectiever dan de vroegere stuurboordriem. Het kan rechtstreeks bediend worden d.m.v. een helmstok. Later worden stuurinrichtingen ontwikkeld om de steeds groter wordende roerkrachten te beheersen. De kogge krijgt ook een steile rechte voorsteven en achtersteven, die ook zeer spits zijn: zulk een schip wordt een ‘spitsgatter’ genoemd. Beide ontwikkelingen verlenen de kogge een veel betere zeewaardigheid in termen van koersbestendigheid en snelheid.

De romp van een kogge is een overnaadse constructie: het ‘Clinker built’ voorbeeld van Figuur 15. Deze bouwwijze levert een sterke en lichte romp. Er is echter één strenge voorwaarde: om sterk genoeg te zijn dienen de planken van voor- tot achtersteven uit één stuk te zijn. Maar er zijn geen grote hoeveelheden van planken beschikbaar die langer zijn dan 20 meter. Dit is de reden dat men (vooralsnog?) geen schepen aantreft of aangetroffen heeft die langer zijn dan 20 meter.


Figuur 15

Om de schepen toch meer draagvermogen te geven bouwt men ze wel breder en hoger, en met meer diepgang. Terwijl de knarr van de Vikingen een tonnenmaat heeft van 20 tot 25 tonnen, hebben de grote Hanze koggen een tonnenmaat van 200 tot wel 250 ton. Maar het is duidelijk dat deze ontwikkeling - het vergroten van breedte en diepgang bij vasthouden aan een lengte van 20 meter - op een limiet botst die bij de grote Hanzekoggen wordt bereikt.. 

In de 15de eeuw schakelt men over van de overnaadse bouwwijze naar de karveelbouwwijze, de rechtse helft van de figuur 15. De planken zijn nu niet meer overnaads of dakpansgewijs over elkaar gebouwd, maar de planken, of delen ervan, zijn stuitend tegen elkaar geplaatst. De romp wordt zwaarder en sterker, vooral met het oog op de torsie van de romp in een zware zee. De limiet van 20 meter geldt niet meer, het laadvermogen neemt toe en met de sterkte kan ook de snelheid opgevoerd worden. 

Maar dan gaat het niet meer over schepen van de koggebouwtraditie: andere, grotere scheepstypen worden ontwikkelde zoals de hulk, de kraak, het karveel e.a. Op het einde van de15de eeuw verdwijnt de Kogge naar het achterplan van de maritieme traditie, net zoals Brugge einde 15de eeuw geleidelijk aan van het politieke en economische voorplan zal verdwijnen.

Besluit

Ten tijde van Galbert zag de situatie op gebied van maritieme handel er niet rooskleurig of veelbelovend uit. De verlanding van de geulen, met name van het Oud Zwin, en parallel daarmee ook de ontwikkeling van de kogge zullen een maritieme toekomst voor Brugge verhinderen. De grote Hanze koggen, met een diepgang van 2 meter en meer, zullen Brugge links laten liggen wegens de lastige, moeilijke en gevaarlijke toegang in de nauwe geul. 

Brugge heeft begin 12de eeuw geen maritieme roeping!

[1] Vlierman dissertatie bladzijden 754 ev.







36. Een Belgisch kanaal

  Op dit punt gekomen van de conferentie, ontvouwt de Maere een alternatief plan: een ‘Belgische kanaal’ inderdaad, dat Gent verbindt met ee...